11 januari 2012

Toerist in hel

“L’Enfer, c’est les autres,” oftewel de hel, dat zijn de anderen. Een befaamde uitspraak van de schrijver-filosoof Jean-Paul Sartre. De afgelopen week had ik het dubieuze genoegen een weekje in de hel genaamd Aruba door te mogen brengen. Met witte stranden, wuivende palmbomen en blauwe zee weliswaar een mooie variant, maar niettemin voor mij onmiskenbaar hel. Als je langs de Arubaanse Waterkant loopt, waan je je op 5th Avenue in New York. De ene zaak nog duurder en luxer dan de ander. De gemiddelde zaak heeft alleen al in de vitrine een assortiment liggen aan diamanten, Rolex horloges en Louis Vuitton tassen, die qua waarde bijna gelijk is aan het Surinaams bruto nationaal product. De aanwezige restaurants bieden alle internationale gerechten aan, behalve Arubaanse om tegemoet te kunnen komen aan de grillen van de duizenden toeristen die dagelijks door de aangemeerde cruiseschepen over dit gedeelte van het eiland worden uitgebraakt.


Terwijl ik de toeristen gadesloeg, bekroop me het gevoel dat er op die cruiseschepen een mal was waarin deze toeristen werden gevormd. Dik. Oud. Spierwitte benen die uit te krap zittende bermudashorts steken. Sikkeneurige en chagrijnige gezichten die op alles commentaar hebben. Het is een kansloze relatie. Aruba is als een mooie, exotische vrouw, die zichzelf aan de voeten werpt van een rijke oude man, maar die aan het eind van de avond leeg en misbruikt op bed ligt, terwijl de man die zij trachtte te behagen en waarvan ze hoopte dat hij haar lief zou hebben, een paar dollars op haar nachtkastje smijt en zonder groet en met een ontevreden blik de deur achter zich dichttrekt.

Mijn zoektocht naar een authentiek Arubaanse maaltijd, voerde mij naar een obscuur tentje in een achterafstraatje in de schaduw van één van de vele casino’s die het eiland rijk is. Terwijl ik een heerlijke maaltijd naar binnen werkte, vroeg ik enkele van de aanwezigen locals naar hun gevoelens jegens de toeristen.
“Swa, het noorden en hier aan de waterkant is geen Aruba. Dit is gebied van de macamba’s (bakra’s) en de Yankees. Arubanen zijn hier alleen maar welkom om eten te serveren, je hotelkamer schoon te maken en om op straat toeristen een winkel in te lokken om iets te kopen. En trouwens ook al zouden we hier willen komen, de prijzen in de winkels kunnen wij nooit en te nimmer betalen.”

Terwijl ik naar mijn hotel reed, zag ik visioenen van onze Waterkant. Ik ben overtuigd kapitalist en ik ben er zeker een voorstander van om meer toeristen naar Suriname te krijgen. Ik geloof ook dat we moeten investeren in de toeristensector, de stad moeten opknappen en schoonmaken en het niveau van een derdewereldland moeten ontstijgen. Ik geloof dat we wat meer moeten durven en origineler moeten zijn in ons voedselaanbod dan de afgezaagde saté, saoto, bami en tjauwmin. Maar ik geloof ook in behoud van eigen identiteit, waarden en cultuur. De dag dat wij voor een paar dollars onze ziel en waardigheid te grabbel gooien en Waterkant verandert in een commercieel walhalla vol Amerikaanse franchises gericht op rijke bejaarde toeristen, lap ik één van de kanonnen in Fort Zeelandia op en jaag ik een kanonskogel door de boeg van ieder cruiseschip dat klagende en zeurende toeristen op Waterkant wil lossen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten